Taalbeschouwing – Didactische visie

Als je werkt met Neejandertaal…

  • wil je je leerlingen vooral boeien en motiveren;
  • kies je voor taalvaardigheid als vertrekpunt voor taalbeschouwing;
  • is de intensiteit waarmee leerlingen taal beschouwen tijdens je les minstens zo belangrijk als wat je aan het eind ervan bereikt;
  • vind je het belangrijk dat leerlingen eerst inzicht krijgen in de leerstof;
  • stel je taalvaardigheid op gelijke voet met inzicht en kennis

Vragen over deze website, het materiaal en de didactiek?

1. Bestaan er ook kant-en-klare lessen voor lagere/hogere leerjaren?
Jammer genoeg bestaat er geen kleine of grote broer van Neejandertaal. De methodiek is op elk onderwijsniveau toepasbaar, maar vergt enige creativiteit als je een les ontwerpt. Wij brainstormden, bladerden in tijdschriften, namen radio- en tv-programma’s op enz. Het ruwe materiaal is overal aanwezig. We spelen met de idee een nieuwe pagina te openen met aanvullend lesmateriaal voor lagere en hogere jaren. Daar hebben we jouw inbreng voor nodig. Meer uitleg vind je op de pagina lesmateriaal.

2. Bestaat er een Word-versie van de lessen? Dan kan ik ze aanpassen voor mijn leerlingen.
Voorlopig beperken we ons tot de pdf-versies. We willen zelf nog enige controle hebben over wat er met het materiaal gebeurt. Maar als je een concrete vraag of suggestie hebt rond een les, contacteer ons dan gerust.

3. Ik zou graag het hele boek en de handleiding tegelijk downloaden. Kan dat?
Dat is niet de bedoeling. Het werkboek en de handleiding van Neejandertaal zijn beschikbaar in de bibliotheken van de meeste educatieve instellingen. We willen vooral op maat werken: je zoekt een les over meervoudsvorming, je krijgt ze meteen.

4. Waarom kan ik de oplossingen ook niet meteen krijgen?
Leerlingen willen die ook wel graag. Daarom een kleine buffer (aanvraagformulier).

5. Ik heb zelf enkele lessen gemaakt volgens dit systeem. Kan ik ze via deze site verspreiden?
Altijd geïnteresseerd. Mail je les door, als dat kan. We nemen graag een kijkje.

6. De inductieve methode om taalbeschouwing of een ander onderwerp aan te brengen is toch helemaal niet nieuw, wat heeft Neejandertaal dan méér?
We hebben allemaal geleerd dat we inductief moeten lesgeven. Jammer genoeg geven we dat heel vaak heel snel op. Dat valt het sterkst op bij beginnende leraren en studenten in de lerarenopleiding: het inductieve moment beperkt zich tot een ‘attention pointer’ van enkele minuten, daarna is het ‘Neem je boek op pagina 16’… en op de attention pointer wordt niet eens meer teruggekomen. Gevolg: de leraar ziet er op de duur zelf het nut niet meer van in en laat de inductieve start vallen.
Echt inductief lesgeven betekent het inductieve proces zo lang mogelijk maken, bijna zo lang als de les zelf duurt. De idee is dat de leerlingen via inductie tot inzicht komen in taalsystematieken er op de duur in slagen dat inzicht te verwoorden. Dat lukt niet na een geïsoleerd, kort, inductief moment.

7. Ik moet wel heel anders lesgeven met dit materiaal. En het is niet meer zo rustig in mijn klas.
Je moet inderdaad iets meer aan de zijlijn staan als begeleider of als coach. Dat woord klinkt sommigen niet zo fijn in de oren, maar bekijk het zoals een coach in de sport: veeleisend, duidelijk in zijn instructies, goed voorbereid, expert in zijn vak, maar tegelijk bekommerd om het welbevinden van zijn spelers, hun leerproces en resultaten. Je blijft dus wel degelijk sterk aanwezig als leraar. Je wisselt werkvormen af met klassikale momenten. Het systeem werkt dankzij motivatie, goede organisatie, duidelijke instructie, tempo, de zaken nauwkeurig opvolgen… Rumoer ontstaat vaak als daar wat aan schort.

8. Hoe kan ik nog kennis overdragen met deze methode?
Je rol verschuift van kennisoverdrager naar kennisbegeleider, maar aan de leerstof verandert niets, dat is een misvatting. Noem het samen kennis opbouwen. Aan het eind staat de leraar klaar om die kennis vast te leggen, te waken over de correcte formulering van definities, beschrijvingen enz. Je draagt kennis over maar op een andere manier (en je spaart je stem).

9. Dat groepswerk is er in mijn klas te veel aan.
In groepen werken is een beetje het clichébeeld geworden van niet-frontaal lesgeven. Er zijn nog tientallen andere werkvormen. Met duowerk kom je ook al een eind ver. En je hoeft er geen banken voor te verschuiven.

10. Mijn leerlingen hebben het systeem al door: ze wachten tot ik de theorie dicteer.
Dicteer niet zomaar de theorie. Eerst moeten de leerlingen in hun eigen woorden de theorie formuleren. Pik daarop in, gebruik hun woorden (‘Hoe gaan we dit nu goed formuleren?’).
Terminologie breng je uiteraard zelf aan, die kunnen de leerlingen niet zomaar vinden, maar van een definitie geef je ze het best het gevoel dat ze van henzelf komt. Zo vermijd je een breuk met al wat vooraf ging, de leerlingen voelen zich ernstig genomen en onthouden de leerstof beter (‘we hebben het zelf gevonden!’)

11. Wat doet ik als de leerlingen het lesdoel niet bereiken, bv. het systeem maar half vinden of niet goed kunnen formuleren? Is alles dan voor niets geweest?
Als leerlingen een lesuur lang samen rond taal hebben nagedacht, heb je al heel wat bereikt (welke leraar kan zwart op wit bewijzen dat àl zijn leerlingen na een lesuur frontaal lesgeven de leerstof begrijpen en kennen?) Bovendien heb je ook rond vaardigheden gewerkt.
Ga na waar het probleem zich situeert, laat de leerlingen opnieuw op zoek gaan naar systematiek in een van de oefeningen. Breng een volgende les nieuw materiaal aan, als dat nodig is. En voel je niet te beroerd om voor alle zekerheid af te ronden door terug te koppelen: wat hebben we allemaal gedaan/geleerd? Het maakt deel uit van je evaluatie van het leerproces.

12. Dat is toch tijdverlies! Zo krijg ik mijn leerplan nooit rond. En ze kennen al zo weinig tegenwoordig.
Fout. Je geeft effectiever les (de leerlingen zijn meer betrokken en actief bezig) en integreert bovendien vaardigheden en taalbeschouwing. Eenmaal je die integratie meer in de vingers hebt, zal je merken dat je ook literatuur in dergelijke lessen kan integreren.

Voorts moet je de druk van het leerplan relativeren. Als je aan een inspecteur met goede argumenten kan uitleggen waarom je bepaalde dingen niet doet of er langer bij stilstaat, dan zal die daar begrip voor hebben. Veel hangt immers af van het publiek dat je voor je hebt.

Ten slotte pak je met Neejandertaal het grootste (actuele) probleem in onderwijs aan jongeren aan. Sommigen beweren dat dit probleem het gebrek aan (grammaticale) kennis is en nagelen al wat in het taalonderwijs de voorbije decennia is vernieuwd aan het kruis. Ze gaan daarbij voorbij aan de essentie van onderwijs: ervoor zorgen dat leerlingen willen leren. Het probleem is juist dat in veel secundaire scholen op didactisch vlak te weinig is vernieuwd of onvoldoende op de goede manier. Daar zijn verschillende redenen voor en het ligt zeker niet alleen aan de leraar, maar het gevolg is dat het leren van leerlingen steeds minder is gaan aansluiten bij wat onderwijs moet bieden in de multimediale en multiculturele samenleving van vandaag. Een samenleving waarin de leraar steeds minder boeiend en onfeilbaar wordt als kennisbron, of we dat nu graag horen of niet.

Vooral in het secundair onderwijs wordt taalbeschouwing nog al te vaak deductief gegeven, op een te abstract niveau en vertrekkend van haast wereldvreemd taalmateriaal. Naar de relevantie met taalgebruik is het zoeken en nog eens zoeken. Resultaat is dat leerlingen zich stierlijk vervelen in de les, het nut niet inzien van de leerstof, inzicht missen en steeds massaler afhaken. Op basis van internationale analyses is het Vlaams onderwijsniveau uitstekend, maar neemt de motivatie van onze jongeren om school te lopen en daar te leren steeds meer af.

Samengevat: als het tekort aan kennis bij leerlingen al een probleem zou zijn voor de samenleving (ze kennen immers meer dan vroeger en meer dan de school aanreikt, dat moet vandaag ook wel), dan is willen kennen een veel groter en essentiëler probleem. De kern van de zaak in de hele kennisdiscussie is dus motivatie. Hoe je dat probleem aanpakt? Door meer dan ooit motiverend les te geven. De vele vernieuwingen in het (taal)onderwijs en in de didactiek in het algemeen denken al lang mee in die richting. Voor taalbeschouwing wil Neejandertaal op dat vlak een middel te zijn: een doorgedreven inductieve aanpak, stimulerende taalproblemen, herkenbare taalsituaties, opdrachten die leerlingen uitdagen, succeservaringen qua inzicht, diepere verankering van kennis. Wondermiddelen bestaan niet, maar de praktijk heeft intussen bewezen dat ze helpt, al was het maar omdat leraren de leerstof zelf opnieuw liever geven.

13. Ik heb veel taalzwakke leerlingen in mijn klas. Is deze methode voor hen wel bruikbaar?
Als je weet dat taalgebruik aan taalbeschouwing voorafgaat, dan betekent dit strikt genomen dat je in een klas met veel taalzwakke leerlingen beter eerst aan taalvaardigheid werkt. Een leerling kan immers niet reflecteren over iets dat hij niet op een redelijke manier beheerst.

Wie beweert dat de kennis van grammatica of – breder – het taalsysteem automatisch tot beter taalgebruik leidt, slaat de bal mis. Die kennis kan pas een positief effect hebben, als de leerling al voldoende taalvaardig is. Met taalzwakke leerlingen moet je daar dus eerst aan werken. Zonder terugkoppeling naar taalgebruik is taalbeschouwing veel te abstract, weinig relevant en eindigt het in doelloos uit het hoofd leren en snel weer vergeten. Met kennis zonder inzicht en zonder ervaringsgrond win je hooguit een quiz.

Binnen de NT2-didactiek bestaan voldoende methodes om eerst aan taalvaardigheid te werken. Sommige leraren hebben echter al gemeld dat de opdrachten in Neejandertaal zo motiverend zijn dat ook taalzwakke leerlingen er wat aan hebben. Het is dus zeker het proberen waard.

14. Voor sommige leerlingen is dat inductieve proces te langzaam; ze hebben meteen door waar het om gaat.
Het is best denkbaar dat bepaalde stappen in de methode voor sommige leerlingen te gemakkelijk zijn. Remedie: maak het ze moeilijker met lastiger opdrachten, ander materiaal. Daag ze uit! Uiteindelijk ben je in deze lessen ook met vaardigheden bezig, niet alleen met het opbouwen van inzicht in het taalsysteem.

Daarnaast is inductief lesgeven een onderwijsstijl, eigen aan de methode. Omdat leerlingen ook hun eigen leerstijl hebben (en zo zijn er verschillende), is het best denkbaar dat de methode sommige leerlingen minder goed ligt. De een leert liever ‘academisch’, de ander door te exploreren… Je zal op deze website geen pleidooi vinden om élke les doorgedreven inductief aan te pakken. Bepaal je beginsituatie (wie zijn mijn leerlingen?), stel je lesdoelen en zoek de meest gepaste werkvormen om die doelen te bereiken. Duowerk, groepswerk, onderwijsleergesprek, doceren enz. mogen nooit een doel op zich zijn. Streef daarin op jaarbasis een gezond evenwicht na.

Wil je meer weten over manieren van lesgeven en manieren van leren en hoe die twee op elkaar kunnen aansluiten, surf dan (met je klas) naar www.ohmygods.be en doe daar de leerstijlentest. Heel verhelderend!